Rechtbank Haarlem 2008/02644
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/2644
Uitspraakdatum: 4 maart 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser
gemachtigde: A
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting
en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen
uit werk en woning van € a,-.
1.2. Eiser heeft tegen de aanslag en de (impliciete) verliesvaststellingsbeschikking
van nihil bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte
uitspraken op bezwaar de beschikkingen gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd
en een verweerschrift ingediend.
1.5. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken en een pleitnota ingediend.
Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2010.
Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde, tot bijstand vergezeld
van zijn kantoorgenoot B en C. Namens verweerder is verschenen D.
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan
aan de rechtbank een aan de wederpartij overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser heeft op 6 juni 2003 voor een koopsom van € b,- (incl. € c,-
plaatsingskosten) en op 13 juni 2003 voor een koopsom van € d,- commanditaire
participaties verworven in E C.V. (hierna: de C.V.).
Eiser is groot aandeelhouder van F B.V., van welke vennootschap C in het
onderhavige jaar directeur was.
2.2. De C.V. maakt deel uit van de volgende structuur. Beherend vennoot
van de C.V. is G B.V. De aandelen G B.V. worden alle gehouden door H B.V.
De aandelen H B.V. worden voor 66,67% gehouden door I B.V. en voor 33,33%
door J B.V. De aandelen I B.V. worden alle gehouden door K. De aandelen
J B.V. worden alle gehouden door L. De directies van G B.V. en van H B.V.
worden gevoerd door I B.V. en J B.V. Tevens is opgericht de Stichting M
(hierna: de Bewaarder).
2.3. De inschrijving in de C.V. vond plaats onder de voorwaarden van het
Informatiememorandum N. Voor zover hier van belang luidt de inhoud daarvan
als volgt:
“(…)
1. Inleiding
[De C.V.] heeft (…) als doelstelling om, bij een aanvaardbaar risico, het
vermogen van [de C.V.] voor de participanten te beheren en een zo aantrekkelijk
mogelijk rendement voor de participanten te realiseren. (…) Om de doelstelling
van [de C.V.] te realiseren zal [de C.V.] namens de participanten beleggen
in vorderingen die ontstaan uit termijntransacties in [a-producten] en
met het resultaat van deze transacties het fondsvermogen doen groeien.
(…) Voor particuliere beleggers, woonachtig in Nederland zal de participatie
voor de Inkomstenbelasting in Box 3 moeten worden aangegeven. (…) [De C.V.]
is een Commanditaire Vennootschap (met een besloten karakter) die louter
beleggingsactiviteiten ontplooit. [De C.V.] is niet onderworpen aan enige
belasting op de winst. De inkomsten en kosten van [de C.V.] (…) worden
pro rata toegerekend aan de participanten voor een winstaandeel van 94%
en aan G B.V. voor een winstaandeel van 6% (…).
2. Achtergrond van de markt (…)
(…) [De C.V.] is opgezet om, op fiscaal vriendelijke wijze, beleggers te
laten participeren in vorderingen die ontstaan uit termijntransacties in
[a-producten]. [De C.V.] heeft geen directe relatie met de [productie]
maar neemt de rechten uit termijntransacties over van [H B.V.]. (…)
3. Termijncontracten (…)
[H. B.V.] sluit (…) termijntransacties in [a-producten] via bemiddeling
van P af. [De C.V.] heeft een exclusiviteitscontract met [H B.V.] met betrekking
tot de overname van alle vorderingen die ontstaan uit termijntransacties
in [a-producten] (…) Een termijntransactie bestaat uit een aankoop en levering
op moment 0, een verkoop op moment 0 en levering (als gevolg van de verkooptransactie)
op moment 1. De periode tussen moment 0 en moment 1 is het groeiseizoen.
De [a-producten] worden in deze periode [gemaakt]. [H B.V.] besteedt deze
handelingen uit aan [producenten] die op contract voor [H B.V.] [produceren].
Om het [H B.V.] mogelijk te maken de aankooptransacties te financieren,
koopt [De C.V.] de rechten op de termijnvorderingen uit hoofde van de verkooptransactie
van [H B.V.] (verkoop op moment 0 en levering op moment 1). Betaling door
[De C.V.] [feitelijk door [de Bewaarder] vindt direct plaats (moment 0)
bij aankoop van de vordering uit hoofde van de termijntransactie. De opbrengst
van de gekochte termijnvordering hangt met name af van de hoeveelheid [a-producten]
die [geproduceerd] kunnen worden in het jaar na de aankoop (moment 1).
De verkoopprijs van de op termijn verkochte [a-producten] staat per termijntransactie
vast. [H B.V.] streeft naar een zo hoog mogelijke verkoopprijs. Het rendement
van de aangekochte termijnvordering zal derhalve afhangen van:
• de hoeveelheid geproduceerde [a-producten] (afhankelijk van de Productietijd
die in het verleden globaal varieerde tussen de factor 2,3 en 2,7);
• de in de termijntransactie vastgestelde prijsval [de verkoopprijs per
kilogram [a-producten] in de termijntransactie uitgedrukt in een percentage
van de aankoopprijs van die [a-producten] een seizoen eerder. Hoe minder
groot de prijsval hoe hoger het rendement op de termijntransactie].
De koper van de [a-producten], die op termijn afneemt, kan tegen scherpe
tarieven afnemen van [H B.V.]. Hiertegenover staat dat deze koper een betalingsverplichting
heeft voor de oorspronkelijke aankoopprijs van de [a-producten] zoals eerder
door [H B.V.] is betaald op moment 0. Het [P]-Reglement voorziet in een
kredietverzekering. [H B.V.] zal ervoor zorgdragen dat haar transacties
vallen onder de kredietverzekeringspolis van [P]. De verzekerde vorderingen
worden overgedragen aan [de C.V.]. (…)
4. Juridische structuur (…)
[De C.V.] richt zich hoofdzakelijk op grote beleggers (met name vermogende
particulieren) die een optimale diversificatie van beleggingen nastreven
teneinde een rendementsverbetering te behalen. (…)
[H B.V.] zal het van [de C.V.] ontvangen vermogen voor tenminste 85,5%
besteden aan het afsluiten van termijntransacties. De overige 14,5% van
het ontvangen vermogen zal worden besteed aan verschuldigde vakheffingen,
commissies aan [P] en verzekeringspenningen, royaltyvergoedingen, betalingen
aan [producenten] die op contract de [a-producten] voor [H B.V.] [produceren],
lonen en salarissen, administratiekosten en een opslag voor risico en winst
(…) De termijntransacties hebben (…) een duur van maximaal 18 maanden.
(…) [De C.V.] wordt na afwikkeling van alle gedane transacties geliquideerd
en vereffend. (…) [H B.V.] contracteert [producenten] voor de aangekochte
[a-producten], draagt zorg voor de kwaliteitscontrole en voldoet de pachtgelden
voor de [producenten] indien dit noodzakelijk blijkt. (...)
[De C.V.] zal juridisch worden gestructureerd als een besloten commanditaire
vennootschap naar Nederlands recht. De beleggers participeren in hun hoedanigheid
van commanditaire vennoten in de Commanditaire Vennootschap (de C.V.).
Voor deze structuur is onder meer gekozen om de participanten, wat hun
aansprakelijkheid betreft, een zo gunstig mogelijke structuur te bieden.
Juridisch zijn zij derhalve aansprakelijk voor verliezen en verplichtingen
tot maximaal hun inbreng zolang zij zich onthouden van extern handelen
namens [de C.V.]. De beherend vennoot voert de directie en het beheer over
de C.V. en verricht administratieve werkzaamheden. De aansprakelijkheid
voor verbintenissen van [de C.V.] berust bij de beherend vennoot. (…)
7. Risicoprofiel
[De C.V.] neemt termijnvorderingen over van [H B.V.] en heeft derhalve
geen directe relatie met de [producenten] en het [productieproces]. Voor
beleggers is een aantal kredietrisico’s gelimiteerd waardoor het maximale
verlies 18,3% op hun belegging zal bedragen (…), grote calamiteiten uitgezonderd
(…) De onderwerpen die het risico van [de C.V.] bepalen worden hieronder
toegelicht.
Groei (…) Teloorgang van de [productie] (…) Natuurrampen, oorlog, molest
(…) Faillissementsrisico (…) Kredietverzekeraar (…) Marktrisico (…) Afwezigheid
openbare markt voor termijntransacties (…)
8. Rapportage adviseurs en verklaringen (…)
De fiscale status van [de C.V.] is door de Belastingdienst bevestigd aan
Beheerder. (…)”
2.4. Van het Informatiememorandum maakt een aantal tabellen deel uit, waaronder
een overzicht van de nettorendementen bij verschillende scenario’s (figuur
6). Bij de prospectus zijn bijlagen gevoegd, waaronder de ontwerpovereenkomst
tussen H B.V., de C.V. en de Bewaarder (bijlage 4), waarin onder meer de
voorwaarden zijn vastgelegd waarop de C.V. termijnvorderingen van H B.V.
koopt en geleverd zal krijgen en de prijs waartegen zulks zal geschieden.
2.5. In zijn brief van 8 mei 2003 schrijft Q namens de C.V. aan de inspecteur
van de Belastingdienst P:
“(…) met betrekking tot de gang van zaken met betrekking tot [de C.V.]
(…)
Wij (…) verzoeken u te bevestigen dat de resultaten voor participerende
natuurlijke personen belast zijn in box III van de Wet inkomstenbelasting
2001en dat sprake is van een niet voor de vennootschapsbelasting belastingplichtige
commanditaire vennootschap. (…)”
2.6. Na overleg met de kennisgroep kwalificatie rechtsvormen, antwoordt
de inspecteur van de Belastingdienst P bij brief van 23 juni 2003 aan de
gemachtigde van de C.V.:
“(…) A. Met betrekking tot de participanten, natuurlijk persoon, in [de
C.V.] geldt het volgende. De resultaten voor de participanten, natuurlijk
persoon, zijn in principe belast in box 3 van de Wet IB 2001. Dit is anders
indien de in Nederland woonachtige participanten hun participaties tot
een ondernemingsvermogen (moeten) rekenen of waarvoor het houden van participaties
moet worden aangemerkt als het rendabel maken van vermogensbestanddelen
die normaal vermogensbeheer te boven gaat.
B. De kwalificatie van [de C.V.] als C.V. dan wel fonds voor gemene rekening
(art. 2, lid 2, Wet VPB) doet niet af aan de kwalificatie onder A. genoemd.
C. [De C.V.] drijft geen onderneming.
D. [De C.V.] kwalificeert als een transparant lichaam. (…)”
2.7. De C.V. is aangegaan bij notariële akte van 23 juni 2003. De commanditaire
vennootschap is aangegaan voor de periode van 23 juni 2003 tot en met 30
november 2004. Artikel 2 van de oprichtingsakte luidt:
“De vennootschap heeft ten doel het collectief beleggen van het daartoe
bijeengebrachte kapitaal, teneinde de vennoten in de opbrengst van de beleggingen
te doen delen, en al datgene wat daarmede in verband staat of daartoe bevorderlijk
is, één en ander in de ruimste zin. [De C.V.] zal daartoe … participaties
va elk [€ e,-] uitgeven, te verhogen met één procent (1%) voor emissiekosten.”
2.8. De C.V. heeft de in het Informatiememorandum neergelegde verwachtingen
niet waargemaakt en is bovendien slachtoffer geworden van fraude. Door
de C.V. is geen winst behaald en eiser heeft tot op heden niets terug gezien
van zijn commanditaire inleg.
2.9. In zijn brief van 21 september 2006 heeft één van de initiatiefnemers
van de C.V., K, onder meer het volgende aan C medegedeeld:
“(…) Voor uw deelname aan [de C.V.] heb ik met u gesproken over de te sluiten
termijntransacties en de prijsstelling daarvan. P heeft u en mij destijds
meegedeeld dat voor alle partijen [a-producten] die aan [H B.V.] zouden
worden verkocht, kopers zich aan P hadden gecommitteerd om de oogst van
verschillende partijen [a-producten] aan te kopen en geleverd te krijgen
tegen reeds overeengekomen condities. U heeft ter zake lijsten doorgenomen
waarop de hiervoor bedoelde transacties, die door P waren voorbereid, waren
gespecificeerd. Deze lijsten zijn door u ter verificatie afgetekend, opdat
u zeker was van de prijsstelling van de in- en verkooptransacties, en derhalve
van de prijsval per [eenheid a-product] in deze transacties. U heeft mij
geïnformeerd dat uw deelname in [de C.V.] afhankelijk was van de hierboven
beschreven informatie van P. De voor [de C.V.] door P bij partijen gereserveerde
[a-producten] (vooraankopen) en voorverkopen van [a-producten] (de termijntransacties)
vonden plaats onder het enkele voorbehoud dat [de C.V.] voldoende gelden
zou verkrijgen van participanten. De vooraankopen vonden plaats tot het
maximum van de door [de C.V.] te verkrijgen fondsen, minus de door [H B.V.]
begrootte kosten; (…)”
2.10. Op 12 juni 2008 schrijft K aan C:
“(…) In verband met de fiscale procedure over het verlies op uw commanditaire
deelname in [de C.V.] waarover u mij informeerde, kan ik u het volgende
antwoorden op uw vragen:
1. U vroeg of [H B.V.] een opdracht aan P heeft gegeven om namens haar
[a-producten] aan te kopen.
Ik verwijs u hiervoor naar mijn eerdere verklaring van 21 september 2006.
P opereerde als vaste commissionair van [H B.V.] en werd geacht tegen de
best haalbare condities voor [H B.V.] te bemiddelen. P heeft vanaf maart
2003 tot en met begin juni 2003 bij verschillende partijen [a-producten]
gereserveerd (vooraankopen) die ten behoeve van [de C.V.] zouden worden
aangekocht. P meende daardoor “frontrunning” van toekomstige leveranciers
van [a-producten] te kunnen voorkomen. Voor alle vooraankopen hadden zich
bovendien kopers aan P gecommitteerd om de [productie] van de verschillende
[a-producten] aan te kopen en geleverd te krijgen tegen reeds overeengekomen
condities (voorverkopen). [H B.V.] was formeel niet gebonden aan die vooraankopen
en voorverkopen. Dat kon ook niet, daar [H B.V.] / [de C.V.] nog niet gefinancierd
was. De transacties werden voor [H B.V.] gereserveerd. De vooraankopen
vonden plaats tot het maximum van de begroting van de uiteindelijk te verkrijgen
gelden van [de C.V.] minus de begrote kosten van [H B.V.]. Deze transacties
(samenstel van vooraankopen en voorverkopen) zijn door P gedaan onder het
voorbehoud dat [de C.V.] voldoende geld zou verkrijgen van participanten
en dat de termijntransacties zouden voldoen aan de daaraan te stellen eisen
(overeenkomstig het Prospectus). Eind 2003 is P in surséance gegaan en
daarna is er onduidelijkheid ontstaan ten aanzien van de transacties waarvan
P eerder had aangegeven dat deze zijn aangegaan volgens de lijsten die
u op 5 juni 2003 heeft ingezien en afgetekend op het kantoor van P, nadat
u daarover met de commercieel directeur van P - de heer R - overleg had
gevoerd. U wilde zich ten behoeve van uw voorgenomen belegging en die van
de personen voor wie u optrad, vergewissen van de juistheid van de uitlatingen
van P dat door reservering van termijntransacties de prijsval in die transacties
vast stond.
2. U vroeg of [H B.V.] bij de aan- en verkoop van [a-producten] uitsluitend
optrad ten behoeve van [de C.V.].
[H B.V.] trad hierbij uitsluitend op namens [de C.V.],
3. Uw onderzoek naar de rendementsprognose van [de C.V.].
Het rendement van [de C.V.] was afhankelijk van twee factoren: de prijsval
en de [productietijd].
Tijdens de verkooppresentaties van [de C.V.] ("roadshows") voor potentiële
beleggers heeft R, op basis van de toen reeds door hem voorbereide en voor
[de C.V.] gereserveerde transacties, aangegeven dat de prijsval zich positief
ontwikkelde. Een maximale prijsval tot boven de 65 % heeft hij daarbij
voor zover mij bekend nooit genoemd. Afgezien van [L], mijzelf en u heeft
niemand anders de gedetailleerde lijsten die [R] op 5 juni 2003 aan u heeft
verstrekt, en waarop de prijsval en de samenstelling van de door [P] voor
[H B.V.] / [de C.V.] gereserveerde vooraankopen en voorverkopen te zien
was, ingezien. U heeft deze lijsten vanwege de vertrouwelijkheid van die
informatie slechts mogen inzien en daarvan op dat moment geen afschrift
gekregen. Het was ons uiteraard bekend en duidelijk dat u deze informatie,
die cruciaal was voor uw besluit te participeren, niet alleen ten behoeve
van uzelf, maar ook voor de personen voor wie u optrad, zou gebruiken.
4. Verder vroeg u mij naar de bemoeienis die [H B.V.] heeft gehad met het
teeltproces.
De directie van [H B.V.] heeft contacten gehad met de [producenten], en
met hen onderhandeld over contracten ter zake van de [a-productie] die
[H B.V.] had aangekocht. Hiertoe is intensief overleg gevoerd en zijn contracten
gesloten met [S]. [S] trad op namens een groep telers. [S] werd geleid
door een drietal grote [producenten] (…). [S] nam de coördinatie op zich
van de omvangrijke logistiek rond de [productie], waaronder de selectie
van gronden, de verdeling van de [a-producten] over de [producenten], het
transport naar de [producenten] en de uiteindelijke kopers van de [a-producten],
en de weging van de [a-producten]. De [a-producten] van [H B.V.] werden
uiteindelijk [geproduceerd] [door] een dertigtal [producenten], [H B.V.]
controleerde de kwaliteit van de [productie] en de hoeveelheden. Daartoe
had [H B.V.] onafhankelijk deskundigen ingehuurd. [H B.V.] had daarbij
belang, daar het rendement in de termijntransactie als genoemd afhankelijk
was van enerzijds de (eerdergenoemde) prijsval, en anderzijds de [productietijd]
(en dus de kwaliteit van het [productieproces]). Buitendien hield [H B.V.]
controle op de betaling van de pachtgelden door de individuele [producenten]
aan de landeigenaren. De directie van [H B.V.] heeft alle grote [producenten]
meermalen bezocht, alvorens het contract met [S] werd gesloten. [P] was
betrokken bij de bemiddeling en de financiële afwikkeling met de [producenten].
5. U vroeg mij naar de positie en kennis van andere participanten begin
juni 2003.
De sluitingsdatum van [de C.V.] was 3 juni 2003 en het bedrag van de participaties
moest op 6 juni 2003 zijn bijgeschreven op de rekening van [de C.V.]. Als
afsluiting van uw onderzoek en voordat u definitief tot inschrijving zou
overgaan, wilde u nog een bezoek brengen aan [P], een gesprek voeren met
[R] en een gedetailleerd inzicht verkrijgen in de gereserveerde vooraankopen
en voorverkopen en de daarmee gerealiseerde prijsval. U heeft mij geïnformeerd
dat uw deelname aan [de C.V.] - en die van [X], als ook enkele relaties
van u - nog afhankelijk was van de uitkomst van bovenstaande onderzoeksactiviteiten.
Nadat u uw onderzoek had afgerond en op basis van de gedetailleerde aan-
en verkooplijst van 4 juni 2003 had vastgesteld dat de gemiddelde prijsval
uitkwam op 67,89%, heeft u mij meegedeeld in [de C.V.] te zullen participeren.
Ten tijde van de afsluiting van uw onderzoek op 5 juni 2003, was het overgrote
deel van de beschikbare participaties al aangemeld. (…)”
2.11. In een op 4 juli 2007 ondertekende verklaring stelt C onder meer:
“(…) Ondergetekende (…) was in 2003 directeur van [F BV], een vennootschap
waarvan [eiser] grootaandeelhouder is. Ik was daar onder andere verantwoordelijk
voor de investeringen. (…) De heer T is professor risk management en directeur
van het “Alternative Investment Research Centre” aan de [Universiteit].
Op 28 mei 2003 heb ik met [eiser] en [T] (…) een bespreking gevoerd met
de initiatiefnemers van [de C.V.], K en L (hierna: “de initiatiefnemers”).
In de daarop volgende dagen heb ik (…) gesprekken gevoerd met de volgende
betrokkenen uit de branche en [Bank]:
- [R], directeur van [P]; en
- [V], directeur [U]. (…)
De productietijd en de prijsval (…) waren van essentieel belang voor het
resultaat van [de C.V.]. Het risico ter zake van de productietijd was naar
ons oordeel, gelet op de ervaringscijfers uit het verleden, beperkt. Een
productietijd van minder dan 2,0 heeft zich, naar [eiser] en ik begrepen,
nagenoeg nooit voorgedaan. (…) Gelet op de uitkomsten van het onderzoek,
achtten wij ([eiser] en ik) het risico van de andere onzekere factor, de
prijsval, te groot. Die factor is afhankelijk van marktomstandigheden,
waarop wij tot dan toe geen zicht hadden. Het hing ervan af voor welke
prijs [P] erin zou slagen de [a-producten] aan te kopen en de [productie]
op termijn te verkopen. Om die reden hebben wij sterk getwijfeld of een
deelname aan [de C.V.] verstandig zou zijn. (…) Naar aanleiding hiervan
hebben de initiatiefnemers op 28 mei 2003 aan [eiser] en mij - in vertrouwen
– meegedeeld dat de prijsval gegarandeerd boven de 65% zou uitkomen. De
inschrijftermijn sloot op 3 juni 2003 en op dat moment waren volgens de
initiatiefnemers een zeer beperkt aantal personen op de hoogte van de daadwerkelijk
te realiseren prijsval. De juistheid van deze uitlatingen was wat ons betreft
essentieel voor het besluit om al dan niet deel te nemen in [de C.V.].
Dat de prijsval boven de 65% zou uitkomen, was nog niet met bescheiden
geverifieerd. Om hierover meer zekerheid te verkrijgen heb ik op 5 juni
2003 een bezoek gebracht aan [P] om een rondleiding te krijgen, kennis
te nemen van het bedrijf [P] en bevestiging van de prijsval van [R] en
de initiatiefnemers te krijgen. Tijdens het bezoek van 5 juni 2003 hebben
de initiatiefnemers mij inzage verleend in een uitdraai van alle soorten
[a-producten] die zouden worden aangekocht met de daarbij behorende aankoopprijzen
en termijnverkoopprijzen. Het ging daarbij om circa 200 soorten [a-producten]
met een totale aankoopwaarde van maximaal ruim € [f,-]. De gemiddelde prijsval
van de diverse partijen bedroeg op basis daarvan 67,89%. Het was maximaal
€ [f,-] omdat een aantal transacties geen doorgang zou kunnen vinden als
de uiteindelijke fondsomvang dit niet toeliet. De zogenaamde “advieslijst”
die de initiatiefnemers aan mij ter inzage hebben gegeven, is destijds
door mij gewaarmerkt (…). [R] en de initiatiefnemers hebben destijds tegenover
mij verklaard dat [P] de kopers en verkopers voor de gespecificeerde partijen
reeds bij elkaar had gebracht, dat zij zich aan elkaar hadden gecommitteerd
en dat de transacties zouden worden geformaliseerd zodra en voor zover
[de C.V.] over voldoende middelen zou beschikken om [H B.V.] de [a-producten]
de kunnen laten aankopen. Met deze essentiële kennis, die slechts bij een
zeer beperkt aantal personen bekend was, was de belangrijkste onzekerheid
weggenomen, en was het duidelijk dat de investering onder normale omstandigheden
voorzienbaar voordelig zou zijn. Ik voelde mij hierin gesterkt door de
mededeling van [R] dat hij op basis van de genoemde kennis had besloten
om ook zelf voor € [d,-] te participeren in [de C.V.] (…)”
2.12. Voor het jaar 2003 heeft eiser aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar
inkomen uit werk en woning van -/- € g,-. In de aangifte is een resultaat
uit overige werkzaamheden verantwoord van € -/- h,-. Hiermee heeft eiser
de waardevermindering per 31 december 2003 van zijn commanditaire participaties
in de C.V. tot uitdrukking gebracht, door hem gesteld op 20% van het bedrag
van de investering (€ i,-), en de ter zake van de aanschaf van de participaties
gemaakte financieringskosten (€ j,-).
2.13. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder het aangegeven
verlies uit overige werkzaamheden niet geaccepteerd en het belastbaar inkomen
uit werk en woning vastgesteld op € a,-.
2.14. Eiser heeft tegen de aanslag en de impliciete verliesvaststellingsbeschikking
van nihil bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar niet gehonoreerd.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de commanditaire deelname in de C.V. voor de toepassing
van de Wet inkomstenbelasting 2001 behoort tot de grondslag van het inkomen
uit werk en woning, zoals eiser voorstaat, dan wel deel uitmaakt van de
grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen, zoals verweerder betoogt.
Niet meer in geschil is dat de uitkomsten van het vooroverleg tussen de
Belastingdienst en de initiatiefnemers van de C.V. (zie hiervoor onder
2.5) niet bindend zijn voor eiser.
3.2. Eiser betoogt primair dat het resultaat dat voortvloeit uit zijn participatie
in de C.V. winst uit onderneming vormt op grond van artikel 3.3, eerste
lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001. Hij legt daaraan ten grondslag
dat hij door middel van zijn commanditaire deelname in de C.V. in economische
zin gerechtigd is tot het vermogen van een onderneming.
Subsidiair betoogt eiser dat het resultaat van de participatie belastbaar
resultaat in de zin van artikel 3.90 van de Wet IB 2001 vormt. Eiser beroept
zich daartoe op de omstandigheid dat hij bij toetreding tot de C.V. beschikte
over bijzondere kennis, waarover de meeste andere participanten niet beschikten,
en op grond waarvan hij redelijkerwijs een voordeel kon verwachten van
zijn deelname in de C.V. Daarnaast stelt eiser dat sprake is van meer dan
normaal vermogensbeheer.
Eiser verbindt aan zijn standpunten de conclusie dat het door hem geleden
verlies uit de participatie en de daarmee samenhangende financieringskosten
aftrekbaar zijn in box 1.
3.3. Verweerder betwist dat eiser door zijn participatie in de C.V. medegerechtigd
is tot het vermogen van een onderneming dan wel resultaat heeft behaald
uit een werkzaamheid als bedoeld in afdeling 3.4 van de Wet IB 2001. Als
al sprake is van een onderneming, is H B.V. gerechtigd tot het ondernemingsvermogen,
niet (de participant van) de C.V. De C.V. is juridisch, noch economisch
medegerechtigd in de zin van artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onderdeel
a, van de Wet IB 2001. Van resultaat uit overige werkzaamheden is geen
sprake omdat de door eiser opgedane kennis niet dermate bijzonder is dat
hij met deze kennis een voordeel heeft weten te realiseren. Evenmin is
sprake van werkzaamheden die normaal vermogensbeheer te buiten gaan.
3.4. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging
van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend
naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en tot vaststelling
van een verlies uit werk en woning van
€ g,-.
3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet
IB 2001 behoort mede tot de belastbare winst uit onderneming de winst die
de belastingplichtige, anders dan als ondernemer of als aandeelhouder,
als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming geniet uit een
of meer ondernemingen. Volgens artikel 3.3, tweede lid, van de Wet IB 2001
is niet vereist dat evenbedoelde medegerechtigdheid zich uitstrekt tot
een eventueel liquidatiesaldo. De commanditaire vennoot wordt voor zijn
winstaandeel belast naar de regels van het regime voor winstgenieters in
box I.
4.2. Eiser betoogt primair dat hij door middel van zijn commanditaire deelname
in de C.V. in economische zin gerechtigd is tot het vermogen van een objectieve
onderneming. Hij voert daartoe aan dat het resultaat van de productie van
en de handel in [a-producten], ongeacht door welk rechtssubject juridisch
de desbetreffende objectieve onderneming werd gedreven (H B.V., de C.V.,
dan wel een derde), in economische zin voor rekening en risico van de C.V.
kwam.
De rechtbank kan eiser daarin niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
Uit de onder 2 vermelde vaststaande feiten leidt de rechtbank af dat de
enige activiteit die de C.V. heeft verricht, heeft bestaan uit de aankoop
van de termijnvorderingen die H B.V. verkreeg uit hoofde van de namens
H B.V. door P met bepaalde afnemers gesloten overeenkomsten tot verkoop
en levering van [a-producten]. De C.V. deelt daarmee niet in het resultaat
van de door de productie van en de handel in [a-producten] uitgeoefende
objectieve onderneming, maar nam uitsluitend de uit de activiteiten van
H B.V. voortvloeiende termijnvorderingen over. Daarenboven ziet de rechtbank
geen reden te twijfelen aan de juridische werkelijkheid, zoals die met
betrekking tot de C.V. en H B.V. welbewust is vormgegeven. De activiteiten
ten aanzien van de aankoop en levering van [a-producten] werden daarbij
verricht door of namens H B.V. voor eigen rekening en risico. De C.V. heeft
uitsluitend de vorderingen gekocht die als gevolg van de eigen activiteiten
van H B.V. tot stand zijn gekomen. De omstandigheid dat, zoals eiser betoogt,
de commanditaire vennoten van de C.V. in eigenlijke zin het risico hebben
gelopen met betrekking tot de termijnvorderingen, maakt nog niet dat de
onderneming van H B.V. daarmee ook voor hun rekening en risico werd gedreven.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat de C.V. de economische
eigendom had van het vermogen van H B.V. of welke objectieve onderneming
dan ook. Mitsdien kan eiser niet worden aangemerkt als medegerechtigde
tot het vermogen van een onderneming in de zin van artikel 3.3, eerste
lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 en kan het door eiser geleden
verlies niet als verlies uit onderneming in aftrek worden gebracht.
4.3. Eiser betoogt subsidiair dat het verlies dat hij in 2003 heeft geleden
aftrekbaar is als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Hij voert
daartoe in de eerste plaats aan dat hij heeft beschikt over voorkennis
of daarmee gelijk te stellen bijzondere kennis, die slechts bij een zeer
klein aantal participanten bekend was. Die kennis bestond, naar eiser stelt,
erin dat C, mede namens eiser, voordat hij deelnam aan de C.V., inzage
heeft gehad in de lijst van gecommitteerde verkopen, zoals opgenomen in
bijlage 7 bij het beroepschrift. Op basis daarvan werd berekend dat de
prijsval op 67,89% zou uitkomen. Op grond van deze kennis kon eiser in
redelijkheid ervan uitgaan dat de belegging voor hem voorzienbaar voordelig
was, aldus eiser.
De rechtbank deelt het standpunt van eiser niet. Voor redelijkerwijs te
verwachten voordeel was in de gegeven omstandigheden nog te veel onzeker.
Naar C desgevraagd ter zitting heeft bevestigd, is het onderzoek dat hij
had ingesteld vóór deelname aan de C.V. beperkt gebleven tot kennisname
van de gepresenteerde lijst van gecommitteerde verkopen. C heeft geen nader
onderzoek ingesteld naar de juistheid van de daarin opgenomen gegevens.
Overigens was enkel met de uitkomst van die lijst een redelijkerwijs voorzienbaar
resultaat nog niet gegeven. Met die lijst was slechts de prijsval gedekt,
niet de overige genoemde risico’s die bij de belegging een rol speelden,
zoals de productietijd, (afdekking van de) teloorgang van de [productie]
door extreme weersomstandigheden, oorlog of molest, en markt- of kredietrisico’s.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser, tegenover
de gemotiveerde betwisting door verweerder, zijn stelling dat de bijzondere
kennis waarover hij meende te beschikken en op grond waarvan participatie
in de C.V. voor hem een redelijkerwijs voorzienbaar voordelige transactie
was, niet aannemelijk heeft gemaakt.
Ook de gestelde overige door eiser, dan wel C vóór de deelname aan de C.V.
verrichte werkzaamheden, zoals de overleggen met de initiatiefnemers en
R van P, geven, mede gelet op de aard en de omvang van de voorgenomen belegging,
geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is van meer dan normaal
actief vermogensbeheer. Mitsdien is geen sprake van een negatief resultaat
uit overige werkzaamheden en kan het door eiser geleden verlies niet als
zodanig in aftrek worden gebracht.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder op goede gronden de
participatie in de C.V. gerekend tot het belastbaar inkomen uit sparen
en beleggen en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 maart 2010 en op dezelfde dag in het openbaar
uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr T.A. de Hek
en mr. J.P. Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een
afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum
hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer),
Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden
genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende
vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.