Houdsterverliezen en belastingen
Verliezen niet aangemerkt als houdsterverliezen
Op 4 juli 2013 heeft Hof Amsterdam een drietal zaken behandeld met betrekking tot de kwalificatie als houdstermaatschappij ex artikel 20, lid 4 Wet Vpb.
Hieronder een korte uiteenzetting van deze zaken.
Hoe werken houdsterverliezen?
De eerste zaak betreft een belanghebbende, X U.A. welke op 23 oktober
2007 is opgericht. Op 7 november 2007 verwerft X U.A. een belang van 98,89%
in C S.A. In 2007 verricht X U.A. geen andere activiteiten dan deze houdsteractiviteiten.
De kosten in verband met het houden van deze deelneming bedragen in 2007
€ 28.176. De Inspecteur merkt dit verlies aan als houdsterverlies.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat X U.A. niet is aan te merken als houdstermaatschappij
in de zin van art. 20, lid 4 Wet Vpb. Hierbij verwijst de Rechtbank naar
de wetsgeschiedenis waarin is opgenomen dat er sprake is van een houdstermaatschappij
als gedurende tenminste 90% van het jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
deelnemingen worden gehouden of verbonden lichamen worden gefinancierd.
Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Volgens het Hof
heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof merkt nog wel
op dat perioden van non-activiteit voorafgaande aan de verwerving van deelnemingen
niet onder het begrip 'het houden van deelnemingen' kunnen worden betrokken.
Volgens het Hof prevaleert in dit geval – gezien de hoofdregel ten aanzien
van de aftrekbaarheid van deelnemingskosten en de daarbij gemaakte verliezen
– namelijk de grammaticale uitleg boven de door de Inspecteur voorgestane
uitleg. Verder merkt het Hof op dat de tekst van art. 20 vierde lid Wet
VPB onvoldoende ruimte laat om activiteiten die bestaan uit voorbereidende
werkzaamheden onder 'het houden van deelnemingen' te begrijpen.
De tweede zaak betreft een belanghebbende, X B.V. X B.V. verricht in
het jaar 2009 vanaf 1 januari tot 22 mei geen activiteiten. Op 22 mei 2009
verwerft X B.V. een belang van 5% in C B.V. De kosten in verband met het
houden van de deelneming bedragen € 123.925. De Inspecteur merkt dit verlies
aan als een houdsterverlies. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X B.V. niet
is aan te merken als een houdstermaatschappij in de zin van art. 20 vierde
lid Wet VPB. Hierbij verwijst de Rechtbank naar de wetsgeschiedenis waarin
is opgenomen dat er sprake is van een houdstermaatschappij als gedurende
tenminste 90% van het jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend deelnemingen
worden gehouden of verbonden lichamen worden gefinancierd.
Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Volgens het Hof
heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof merkt nog wel
op dat perioden van non-activiteit voorafgaande aan de verwerving van deelnemingen
niet onder het begrip 'het houden van deelnemingen' kunnen worden betrokken.
Volgens het Hof prevaleert in dit geval – gezien de hoofdregel ten aanzien
van de aftrekbaarheid van deelnemingskosten en de daarbij gemaakte verliezen
– namelijk de grammaticale uitleg boven de door de Inspecteur voorgestane
uitleg.
De laatste zaak betreft tevens de belanghebbende, X B.V., welke een deelneming in Y GmbH houdt. De deelneming in Y GmbH wordt op 8 augustus 2008 geliquideerd. De kosten in verband met het houden van deze deelneming bedroegen € 56.393 in 2008. De Inspecteur merkt het verlies van X B.V. aan als een houdsterverlies. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X B.V. niet is aan te merken als een houdstermaatschappij in de zin van art. 20 vierde lid Wet Vpb. De Rechtbank verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis waarin is opgenomen dat er sprake is van een houdstermaatschappij als gedurende tenminste 90% van het jaar uitsluitend of nagenoeg uitsluitend deelnemingen worden gehouden of verbonden lichamen worden gefinancierd.
Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Volgens het Hof heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof merkt nog wel op dat perioden van non-activiteit na ontbinding van deelnemingen niet onder het begrip 'het houden van deelnemingen' kunnen worden betrokken. Volgens het Hof prevaleert in dit geval – gezien de hoofdregel ten aanzien van de aftrekbaarheid van deelnemingskosten en de daarbij gemaakte verliezen – namelijk de grammaticale uitleg boven de door de Inspecteur voorgestane uitleg. Verder merkt het Hof nog op dat – nu X B.V. niet (nagenoeg) het gehele jaar deelnemingen heeft gehouden – de verliezen van X B.V. bij deze grammaticale uitleg van het begrip 'het houden van deelnemingen' niet aangemerkt kunnen worden als houdsterverliezen.